Twijfelen aan de Werkelijkheid (47)

Posted on February 18, 2022

Hier is de eerste alinea van een artikel dat is verschenen in Social Text, een Amerikaans wetenschappelijk tijdschrift voor “postmoderne cultuurstudies”:

There are many natural scientists, and especially physicists, who continue to reject the notion that the disciplines concerned with social and cultural criticism can have anything to contribute, except perhaps peripherally, to their research. Still less are they receptive to the idea that the very foundations of their worldview must be revised or rebuilt in the light of such criticism. Rather, they cling to the dogma imposed by the long post-Enlightenment hegemony over the Western intellectual outlook, which can be summarized briefly as follows: that there exists an external world, whose properties are independent of any individual human being and indeed of humanity as a whole; that these properties are encoded in “eternal” physical laws; and that human beings can obtain reliable, albeit imperfect and tentative, knowledge of these laws by hewing to the “objective” procedures and epistemological strictures prescribed by the (so-called) scientific method.

Vertaling:

Er zijn veel natuurwetenschappers, met name natuurkundigen, die het idee blijven verwerpen dat de disciplines die zich bezighouden met sociale en culturele kritiek iets kunnen bijdragen, behalve misschien perifeer, aan hun onderzoek. Nog minder open staan ​​ze voor de suggestie dat de fundamenten van hun wereldbeeld in het licht van dergelijke kritiek zouden moeten worden herzien of opnieuw opgebouwd. Ze houden liever vast aan het dogma dat is opgelegd door het langdurige post-Verlichting overwicht over de westerse intellectuele manier van kijken, dat kortweg als volgt kan worden samengevat: dat er een externe wereld bestaat waarvan de eigenschappen onafhankelijk zijn van individuele menselijk wezens en zelfs van de mensheid als geheel; dat deze eigenschappen zijn gecodeerd in “eeuwige” natuurkundige wetten; en dat mensen betrouwbare, zij het onvolmaakte en voorlopige, kennis van deze wetten kunnen verwerven door zich te houden aan de “objectieve” procedures en epistemologische normen die door de (zogenaamde) wetenschappelijke methode worden voorgeschreven.

Dit stuk was getiteld Transgressing the Boundaries: Towards a Transformative Hermeneutics of Quantum Gravity, en het werd in 1996 wereldkundig gemaakt. De hoofdstelling was dat quantumzwaartekracht een sociale en taalkundige constructie is. Maar het artikel was een hoax, een samenraapsel van hilarische onzin, bedacht door de natuurkunde-professor Alan Sokal, die er een sociaal experiment mee uitvoerde. Hij wilde kijken of een kul-artikel vol quatsch en quasi-wetenschappelijke lulkoek, bij elkaar gehouden door instemmende verwijzingen naar modieuze Franse en Amerikaanse postmoderne denkers, zou worden geaccepteerd. Het antwoord was `ja’. De redactie van Social Text had niets door. Ze hadden het niet eens laten reviewen. Zo ontstond de zogenaamde Sokal affaire; het Wikipedia artikel Sokal affair geeft een mooie samenvatting.

De kern van wetenschappelijk denken

De beweringen die in het Sokal-artikel dogma’s uit de Verlichting worden genoemd vormen in feite de kern van het wetenschappelijk perspectief:

Maar kennelijk kun je dit allemaal ontkennen en heel veel bijval oogsten met die ontkenning. Wat is hier aan de hand?

Universele waarden en filosofie?

Universele waarden zijn waarheid, gerechtigheid, goedheid, schoonheid. Waardering voor deze waarden zou universeel moeten zijn. Respect voor mensen die hun leven in dienst stellen van het ware, het goede, het mooie, ook dat zou universeel moeten zijn.

Je zou hopen en verwachten dat filosofen deze waarden in ere zouden houden, en dat ze ons zouden aansporen om ze in het oog te houden, of er oog voor te krijgen. Dit is precies wat de filosofen uit de oudheid probeerden te doen: lees er de dialogen van Plato of de Nicomachische Ethiek van Aristoteles maar op na. Ook de grote Christelijke filosofen, Augustinus en Thomas van Aquino, hadden het beste met ons voor. Net zo met de Verlichtingsdenkers: Berkeley, Hume, Kant, Spinoza, Descartes, Leibniz, ze spreken zich allemaal ook uit over wat het betekent om waar van onwaar te onderscheiden en wat er nodig is om een goed leven te leiden.

Alleen vandaag zie je dat niet meer zo duidelijk. Filosofen genoeg die twijfelen aan de waarheid omdat er alleen ‘waarheid voor X’ zou zijn, die geloven dat er geen werkelijkheid is buiten de ‘werkelijkheid van Y’, die geen fiducie hebben in gerechtigheid maar alleen in macht, die nergens goedheid zien maar overal alleen opportunisme, die geen schoonheid ontwaren maar alleen een telkens veranderende mode. Zulke filosofen beoefenen de filosofie van het ontregelen. Je zou met Simon Leys kunnen vermoeden dat ze waarheid, gerechtigheid, goedheid en schoonheid haten.

Maar het zou ook goed kunnen dat ze een arsenaal aan filosofische trucjes en maniertjes hebben ontdekt die, als je ze toepast, zorgen dat je diepzinnig klinkt zonder dat je zelf diep hebt hoeven nadenken. Filosofische deconstructie, met het jargon dat daarbij hoort, is zo’n trukendoos. De Franse filosoof Jacques Derrida pontificeert over het feit dat Socrates samenspraak propageerde als filosofische methode, terwijl we Socrates in feite alleen kennen uit het geschreven woord van Plato. Socrates’ bezwaren tegen het geschreven woord zijn tot ons gekomen via het geschreven woord. Over zulke zaken eindeloos doorgaan terwijl je er steeds meer context bijhaalt, het is een bekende deconstructie-truc. Een artikel schrijven in postmodernistische stijl en dat gepubliceerd krijgen: Alan Sokal heeft laten zien dat het niet zo moeilijk is. Je zou de indruk kunnen krijgen dat er filosofen zijn die hun hele carrière hebben gebouwd op het produceren van dit soort tekst.

Zelf heb ik in mijn filosofie-studietijd voor de grap een keer een hermeneutische tekst geschreven waarin ik de logica deconstrueerde. Onder schuilnaam, uiteraard. En jawel hoor, de Groningse Marxisten-Leninisten trapten erin. En ze waren daarna ontzettend kwaad op me.

Filosofen als publieke denkers

In Frankrijk is een philosophe vanouds een denker die zich in de krant tot een zo groot mogelijk publiek richt. Type Voltaire, Rousseau, Diderot, de intellectuele voorhoede van de Franse Revolutie, zeg maar. Ze zijn net zo goed schrijver als filosoof, en ze bemoeien zich met alles. Moderne versies zijn Bruno Latour, Alain Badiou, Alain Finkielkraut, Bernard-Henry Lévy en Michel Onfray. Als je af en toe in Frankrijk bent en dan Le Monde leest kom je deze namen regelmatig tegen.

In Nederland heb je ze ook. Denk Maxim Februari, Stine Jensen, Connie Palmen, Joke Hermsen. Ze kunnen fraai schrijven en goed praten. Ze bemoeien zich ook met vanalles. We kennen ze uit de krant, uit de literatuur en van de TV. Of uit het theater, want soms worden ze tegenwoordig cabaretier: Tim Fransen en Paul Smit. Af en toe zetten deze denkers de academische filosofenwereld te kijk. Ik heb bij voorbeeld erg moeten lachen om De profielschets (2004) van Joke Hermsen. Soms behandelen ze belangrijke thema’s, zoals Andre van der Braak en Stine Jensen, die allebei schreven over de gevaren van spirituele cultgroepen. Over het interessante boek over complotdenken van Cees Zweistra hebben we het hier al gehad.

Eerder hadden we het schrijversduo Martin Bril en Dirk van Weelden, die ik allebei nog ken van de filosofiestudie in Groningen. Net als ik ontsnapten zij uit de verpletterende eenvormigheid van het Marxistisch-Leninistische gedachtengoed dat destijds de Centrale Interfaculteit in een ijzeren wurggreep hield. Zij via de literatuur, ik via de logica. Martin Bril is in 2009 overleden en van Dirk van Weelden hoor ik de laatste tijd weinig meer. Bril heeft zijn filosofiestudie trouwens niet afgemaakt, maar hij voltooide wel de studierichting scenarioschrijven aan de Filmacademie. Bij mij ging het net andersom. Ik heb de Filmacademie niet afgemaakt maar mijn filosofiestudie wel.

Het Franse denken

De generatie van Franse filosofen die ik nog ken van het gymnasium kan ik waarderen: Albert Camus, Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir en die andere Simone, Weil, die De Beauvoir de loef afstak op de Ecole Normale Superieure. Ze staan dichter bij de Duits-continentale traditie in de filosofie dan bij de angelsaksische. Ze staan ook dichter bij de literatuur dan bij de wetenschap. Ze zijn sterk op de retorika geörienteerd en verhouden zich vaak kritisch tegenover empirische wetenschap en het ‘beta denken’ in het algemeen. Maar zij waren geen relativisten en zij hadden een boodschap die ze uitdroegen omdat ze erin geloofden.

Helaas zijn de meer recente Franse filosofen - of het nu structuralisten zijn of post-structuralisten of post-modernen - vrijwel allemaal relativisten, dat wil zeggen, twijfelaars aan de werkelijkheid. Jacques Lacan, Julia Kristeva, Jacques Derrida, Gilles Deleuze, Michel Foucault: ik ga ze hier niet kritisch bespreken want dat is al voor me gedaan in het onthullende boek Impostures intellectuelles (Intellectuele knoeierijen) uit 1997 van Alan Sokal (die van de Sokal hoax) en Jean Bricmont. Je kunt dit trouwens ook in het Engels lezen; de Engelse vertaling (uit 1998) heet Fashionable nonsense (Modieuze onzin).

Alan Sokal en Jean Bricmont zijn natuurkundig en wiskundig onderlegd, en ze laten in detail zien dat de Franse filosofen niet weten waar ze het over hebben wanneer ze zich bedienen van wiskundig en wetenschappelijk jargon. In feite is hun boek een uitvloeisel van de eerdere grap die Sokal had uitgehaald als sociaal experiment. De reacties op de grap en de reviews van het boek waren verdeeld, maar er zat wel een duidelijke lijn in: in alfa-kringen was men kritisch of boos of voelde men zich te kijk gezet, maar de beta’s hebben zich rot gelachen.

Ook deze kritiek op het Franse denken, van Pascal Engel uit 2015, kan ik aanbevelen. Dit is hoe Engel het moderne Franse perspectief op objectiviteit en wetenschap samenvat:

L’objectivité scientifique est toujours le produit d’une construction, et la réalité est relative aux conditions sociales, techniques, politiques de la science. Si on leur objecte que cela conduit tout droit à une forme d’idéalisme, ils répondent qu’ils défendent au contraire un pluralisme ontologique qui distingue « des modes d’existence » différents : mon moulin à café n’existe pas de la même manière qu’un quark, mon corps n’existe pas de la même manière que mon esprit, ma colère n’existe pas de la même manière que les tables et les chaises, et nos théories scientifiques ne sont pas vraies de la même manière que des romans, mais toutes ces choses existent chacune à leur manière. Du coup les quarks sont tout aussi construits que mon moulin à café. Le critère ultime (et en fait la définition) de la vérité c’est l’utilité, la manipulabilité. La connaissance, c’est l’action. Voilà pourquoi on vénère les doctrines pragmatistes, des auteurs comme William James et John Dewey : la réalité c’est ce que l’on fait.

Vertaling:

Wetenschappelijke objectiviteit is altijd product van een constructie, en de werkelijkheid hangt af van de sociale, technische en politieke voorwaarden voor wetenschap. Als je tegenwerpt dat dit rechtstreeks tot een vorm van idealisme leidt, dan antwoorden ze dat ze juist een ontologisch pluralisme voorstaan dat onderscheidt tussen verschillende “manieren van zijn”: mijn koffiemolen bestaat niet op dezelfde manier als een quark, mijn lichaam bestaat niet op dezelfde manier als mijn geest, mijn woede niet op dezelfde manier als tafels en stoelen, en onze wetenschappelijke theorieën zijn niet op dezelfde manier waar als romans, maar al deze dingen bestaan ​​elk op hun eigen manier. En ineens zijn quarks net zo goed een constructie als mijn koffiemolen. Het ultieme criterium (en in feite de definitie) van waarheid is bruikbaarheid, maakbaarheid. Kennis is actie. Dit is waarom ze zoveel op hebben met het denken van pragmatici, van auteurs als William James en John Dewey: de realiteit is wat we doen.

Ik lees zulke passages met veel instemming. Maar het zou natuurlijk nog steeds kunnen dat ik iets mis. Filosoof en historicus Wouter Hanegraaff schreef als commentaar bij een eerdere tekst van mij: “Ik heb m.n. Derrida’s La Pharmacie de Platon gedetailleerd geanalyseerd, en ik ben zeer van hem onder de indruk [..] terwijl ik het tegelijkertijd ook bijzonder problematisch vind.” Ik ben benieuwd naar zijn boek over Hermetische Spiritualiteit, waarin deze analyse verschijnt.

De invloed van de Franse school

Het relativisme spreekt zichzelf tegen, want een relativist zou moeten zeggen: “Voor mij is het relativisme waar”. Het relativisme trivialiseert kennis en waarheid, want “X is waar voor Y” wil niet meer zeggen dan dat Y gelooft in X. Wie vindt dat alle opinies evenveel respect verdienen gooit daarmee het respect voor het onderscheid tussen waar en onwaar te grabbel. En waar dat vervolgens toe leidt, daar hebben we het in dit feuilleton al uitvoerig over gehad.

De Franse School heeft vooral in letterenfaculteiten in de VS en het VK veel invloed gekregen. Dit heeft geleid tot rondpompen van ideologie: papers vol jargon en intimiderende hoogdraverij waar naar andere soortgelijke papers wordt verwezen, plus natuurlijk naar de Franse voorbeelden. In Nederland heb je die invloed trouwens ook. Zonder Bruno Latour zouden we hier geen Science and Technology Studies hebben. En zonder Latour zouden we hier ook niet het anti-rationalisme hebben dat die studierichting plaagt en waarvan we een proeve hebben gezien in een eerdere aflevering van dit feuilleton.

Doordringen tot het Franse denken

Het Franse denken, af en toe probeer ik er verder in door te dringen, maar met wisselend succes. Ik hou van Pierre Hadot en van Pascal Engel, maar Pierre Hadot is eigenlijk classicus en Pascal Engel is eigenlijk een analytisch filosoof, dus wel Frans maar geen typisch Franse denker. Ik heb zeer gemengde gevoelens bij Bruno Latour, omdat hij met zijn vroege werk velen op een dwaalspoor heeft gezet.

Een van de nieuwere sterren is Quentin Meillassoux (1967), die geprobeerd heeft weer bij `af’ te beginnen in de metafysica. Maar een nieuwe Descartes is hij niet, want helaas weet hij helemaal niets van natuurwetenschap of wiskunde. De modieuze Franse filosofen die vrijwel allemaal de Ecole Normale hebben doorlopen zijn typische alfa-denkers. Hun wereld bestaat uit tekst, en zij vatten filosofie op als tekstkritiek. Hun Amerikaanse volgelingen zijn gemakkelijk te herkennen, want die doen dat ook.

Quentin Meillassoux blijkt in een merkwaardige wereld te leven. Hij hangt het volgende beginsel van de onrede (principe d’irraison) aan (dit is een citaat uit het metafysische tractaat Après la finitude uit 2006 waarmee hij bekend is geworden):

Rien n’a de raison d’être et de demeurer tel qu’il est, tout doit sans raison pouvoir ne pas être et/ou pouvoir être autre que ce qu’il est.

Ik vertaal dit maar even, anders geloven jullie misschien niet dat dit er echt staat:

Niets heeft een reden om te zijn en te blijven zoals het is, alles moet zonder reden niet kunnen zijn en/of anders kunnen zijn dan hoe het is.

Als dit werkelijk zo is dan heeft het bedrijven van wetenschap uiteraard geen zin, want wat Quentin Meillassoux hier lijkt te zeggen is dat er geen natuurwetten (kunnen) bestaan.

Tout peut très réellement s’effondrer – les arbres comme les astres, les astres comme les lois, les lois physiques comme les lois logiques. Cela, non en vertu d’une loi supérieure qui destinerait toute chose à sa perte, mais en vertu de l’absence d’une loi supérieure capable de préserver de sa perte quelque chose que ce soit.

Vertaling:

Alles kan heel goed instorten – bomen net zo goed als sterren, sterren net zo goed als wetten, natuurwetten net zo goed als logische wetten. Dit niet op grond van een hogere wet die alles ertoe veroordeelt om verloren te gaan, maar op grond van het ontbreken van een hogere wet die bij machte is om wat dan ook te behoeden voor het verloren gaan.

We kunnen het hier lang en breed over hebben, maar wat mij hieraan opvalt is dat het geschrevene in volstrekte tegenspraak is met tal van zaken die wij kunnen weten, als we bereid zijn ons iets gelegen te laten liggen aan wat de wetenschap ons vertelt over de werkelijkheid.

Wetenschap en logica versus het Franse denken

Wij hebben wetenschappelijke theorieën over het ontstaan en vergaan van sterren. Die theorieën staan niet absoluut vast, en het zou kunnen zijn dat ze op zeker moment moeten worden herzien, maar dat zal zeker niet gebeuren op grond van de overwegingen van een Franse filosoof die geen verstand heeft van astrofysica.

De natuurwetten zouden wellicht anders kunnen zijn dan ze in feite zijn, maar de lichtsnelheid is morgen niet anders dan vandaag. Er is geen hogere wet nodig om de lichtsnelheid constant te houden. De lichtsnelheid is gewoon wat zij is. Het inzicht dat de lichtsnelheid hetzelfde is in elk inertiaalstelsel hebben we van Albert Einstein, en niet van een Franse filosoof.

De regels van de logica zijn spelregels voor het trekken van juiste - logisch geldige - conclusies uit wat gegeven is. Als ik weet dat P of Q het geval is en jij weet dat P niet het geval is, dan kunnen wij samen geldig concluderen dat Q het geval moet zijn. We zouden ook kunnen besluiten om in plaats hiervan te concluderen dat Q niet het geval is, maar dan maken we een redeneerfout. Je kunt ervoor kiezen om je niet aan de spelregels te houden, maar dan doe je geen logica meer.

Filosofie en wetenschap over causaliteit

Het spelletje dat Meillassoux hier lijkt te spelen is het scepticisme van David Hume over causaliteit verder en verder doorvoeren en daarbij absoluut niet luisteren naar wat het gezonde verstand erover zegt, iets wat Hume gelukkig wel deed. Hume brak zich het hoofd over een biljartbal die in een rechte lijn naar een andere biljartbal toerolt. Als ze elkaar raken veroorzaakt de eerste bal de beweging van de tweede. Maar wat betekent dat veroorzaken nu precies? Volgens Hume schotelt de ervaring ons alleen standen van zaken voor, en geen oorzaak-gevolg relaties. Toch `zien’ we dat zulke oorzaak-en-gevolg relaties er zijn. Maar verklaren waarop onze zekerheid berust dat die tweede biljartbal gaat bewegen, dat kon David Hume niet, want het paste niet in zijn filosofie.

Oorzaak en gevolg relaties gehoorzamen het postulaat van causaliteit:

een oorzaak gaat altijd vooraf aan zijn gevolg.

Met Einstein’s relativiteitstheorie kwam de notie van gelijktijdigheid op losse schroeven te staan: er is geen absolute tijd, en over gelijktijdigheid kun je alleen spreken vanuit het standpunt van een waarnemer. Maar voorafgaan aan blijft absoluut: oorzaak-gevolg relaties kunnen zich nooit sneller verspreiden dan het licht, want anders zou je je een waarnemer kunnen voorstellen voor wie het gevolg voorafgaat aan de oorzaak. Weer is het de natuurkunde en niet de metafysica die ons vertelt hoe we hierover kunnen nadenken. Voor wie niet onnodig wil twijfelen aan de werkelijkheid komt een beetje wetenschappelijk inzicht af en toe bijzonder goed van pas.

Waarom pikken volgelingen dit?

Vragen waar ik mee blijf zitten zijn: (1) Waarom heeft het Franse denken zoveel volgelingen? (2) Waarom zien de volgelingen niet dat de keizer geen kleren aan heeft? (3) Waarom heeft het Franse denken met name succes in de letterenfaculteiten aan Angelsaksische universiteiten?

Precieze antwoorden heb ik niet, maar een eerste hoofdkenmerk van de apostelen van de Franse Theorie is hun vermogen om zich de status van goeroe aan te meten en zich een behandeling als goeroe te laten aanleunen. Franse filosofen vinden het kennelijk niet erg dat een substantieel deel van hun volgers het eigen oordeelsvermogen op sterk water heeft gezet. Deze volgers slikken onzin voor zoete koek, en ze beschouwen “De meester heeft het zelf gezegd” als waarheidscriterium, terwijl waarheid volgens de meester toch eigenlijk niet bestaat, maar goed. Wie de heilige Franse teksten weet te reciteren kan zichzelf het prettige gevoel geven te horen bij een elite die het allemaal helemaal snapt.

Waarom slaat dit aan in de alfa-regionen van de universiteiten in VS en VK? Zou het kunnen dat het denkklimaat daar helemaal is uitgehold door polarisatie, identiteitsdenken en het verwaarlozen van de traditie van open debat en kritische reflectie? Is het denkbaar dat de race naar de schaarse vaste aanstellingen heeft geleid tot conformisme en het hersenloos produceren van ‘wetenschappelijke’ papers waarin steeds dezelfde gedachten worden herkauwd in steeds wisselend modieus jargon?

Een tweede hoofdkenmerk van de Franse alfadenkers is het koesteren en aanwakkeren van een diep wantrouwen jegens andere disciplines, met name de exacte wetenschappen: wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie. Het succes van de betavakken heeft kennelijk geleid tot een minderwaardigheidscomplex bij de Franse beoefenaars van de menswetenschappen. De remedie zou zijn om zichzelf beter te informeren, maar het kenmerk van een goeroe is nu eenmaal dat hij/zij van zichzelf denkt alles al te weten, dus die weg is effectief afgesloten.

Zo hebben de (post)moderne Franse denkers en hun volgelingen zichzelf veroordeeld tot ongeneeslijke twijfel aan de werkelijkheid.

Wordt hier vervolgd