Twijfelen aan de Werkelijkheid (35)
Gezond verstand en wederzijds begrip
Gezond verstand is een elementair vermogen om zaken juist te beoordelen, een basisvaardigheid om de dingen ongeveer te zien zoals ze zijn. In de alledaagse omgang met de medemens gaan we ervan uit dat we dat vermogen met elkaar delen. Samenleven met anderen wordt pas mogelijk wanneer we veronderstellen dat de mensen om ons heen de wereld op ruwweg dezelfde manier interpreteren als wijzelf. Dit heet: elkaar begrijpen in de alledaagse omgang.
Om uit te leggen hoe dat proces van elkaar begrijpen precies verloopt zou ik misschien nog eens dieper in het late werk van Ludwig Wittgenstein (1889 – 1951) moeten duiken. Maar waar het mij hier om gaat is dat wederzijds begrip tussen mensen kennelijk mogelijk is, meestal, onder de juiste omstandigheden. We kunnen het, al kunnen we misschien niet precies uitleggen hoe we het doen.
Gezond verstand heeft iets te maken met de wij-ruimte (Engels: we-space) die ontstaat wanneer we met elkaar communiceren, en met wat we stilzwijgend aannemen over die wij-ruimte. Als ik bij voorbeeld aan Heleen vraag “Zal ik nog even boodschappen doen?” dan neem ik aan dat ze begrijpt wat voor aanbod dit is, en dan weten we allebei dat het voor goed begrip niet nodig is om heel precies uit te spellen wat ik van plan ben.
Soms begrijpen we elkaar niet
Maar stel nu dat ik op weg ben naar de Appie, en iemand houdt mij staande op straat. En stel dat die iemand dan schielijk om zich heen kijkt en ineens tegen me zegt: “Ze zitten achter me aan en ze willen mijn kop eraf hakken.” Dan zou ik kunnen vragen: “Wie zijn die ze?” Als het antwoord dan is “Dat weet ik niet, maar ik ben gewoon heel bang,” dan weet ik - of dan kan ik vermoeden - dat ik in een situatie ben beland waar het gezonde verstand even niet regeert. Zulke situaties komen in mijn leven af en toe voor. Zo herinner ik me nog dat ik schrok toen iemand in een conversatie ineens zei dat hij De Protocollen van de Wijzen van Zion aan het lezen was en dat hij het heel belangwekkende lectuur vond.
Op sociale media heb ik zoiets overigens vaker dan in het echt. Veel vaker zelfs, en daar zijn denk ik allerlei redenen voor. In het echt spelen lichaamstaal en oogcontact een rol bij het samen opzetten van de wij-ruimte, en dat zijn factoren die op FaceBook ontbreken. Heleen suggereert af en toe dat ik meer moeite zou moeten doen om me voor te stellen hoe mijn opmerkingen op FaceBook binnenkomen bij de lezer. Dat is een erg goed advies.
In gesprek gaan met filosofen uit het verleden
Een manier om meer helderheid te krijgen over belangrijke zaken zoals “gezond verstand” en “intermenselijk contact” is door in - denkbeeldig - gesprek te gaan met filosofen die er wat zinnigs over hebben gezegd: Descartes, Hume, Kierkegaard, bij voorbeeld. Toegegeven, oogcontact kunnen we niet meer met ze maken, maar we kunnen ze nog wel direct tot ons laten spreken. Friedrich Nietzsche merkte ooit op dat wij in elk geval één ding voor hebben op de grote filosofen uit het verleden: zij zijn dood en wij leven nog. Nietzsche is nu zelf ook dood, maar wíj nog niet. Wij kunnen hen die vroeger geleefd, gedacht en geschreven hebben weer tot leven wekken door met aandacht hun geschriften te lezen. Grote denkers hebben een unieke stijl, en die stijl kun je herkennen in elke pagina van hun werk. De stijl geeft je gevoel voor de persoon, en dan kun je de rest overlaten aan je verbeelding. Voor je het weet ben je in gesprek. Wat zeg ik, en wat zouden zij dan terugzeggen?
Descartes over gezond verstand en over zekerheid
Een van de grote critici van het te rade gaan bij het gezonde verstand als bron van kennis is René Descartes. Descartes begint zijn beroemde Verhandeling over de methode (Frans: Discours de la méthode) met een plagerige opmerking dat gezond verstand het meest eerlijk verdeelde goed ter wereld is. Iedereen vindt immers dat hij er zelf meer dan genoeg van heeft, zelfs mensen die zich op alle andere gebieden misdeeld voelen. Descartes, geboren in Frankrijk in 1596, trok eerst als avonturier-soldaat door Europa en vestigde zich daarna in de Republiek der Verenigde Nederlanden, waar hij zijn belangrijkste filosofische en wetenschappelijke werken schreef en publiceerde. Frans Hals schilderde er zijn portret. Dat schilderij is helaas verloren gegaan, maar in het Louvre hangt nog een kopie. Niet lang nadat Hals hem geschilderd had, in 1649, vertrok Descartes naar Zweden waar hij stierf in 1650, na een ongelukkige periode aan het hof van koningin Christina.
Descartes had bepaald geen gebrek aan zelfvertrouwen. Dat merk je aan de schrijfstijl: hij was briljant en hij wist het. Hij was ook niet te beroerd om zijn gevoel te laten zien, en dat vind ik een sympathiek trekje. Iets waar ik moeite mee heb is zijn diepe verlangen naar zekerheid. Ook zijn overtuiging dat het redelijk denken kan en moet worden gebruikt om de hartstochten eronder te houden spreekt me niet zo aan. Hij hield van wiskunde en hij was er van overtuigd dat met behulp van wiskundig denken de natuurkunde kon worden getransformeerd. Later bleek dat hij het wat dit betreft bij het rechte eind had. In 1687, zevenendertig jaar na Descartes’ dood, verscheen Isaac Newton’s verhandeling over mechanica op wiskundige grondslag, de Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (De wiskundige principes van de natuurfilosofie), met de beroemde drie behoudswetten. Dat was inderdaad een revolutie in de natuurwetenschap op wiskundige grondslag.
Descartes had genoeg eigendunk om in de filosofie helemaal opnieuw te beginnen. Dat wiskundig inzicht zekerheid kan opleveren wist hij uit directe ervaring. Wat was de uiteindelijke bron van de zekerheid die hij ervoer wanneer hij een wiskundig begrip doorzag? Wat is het meest zekere fundament van ons bestaan? Het besef dat we bestaan zelf! Zelfs als ik twijfel betekent dat dat ik denk. Als ik denk betekent dat dat ik besta. Een wezen dat denkt moet bestaan. Op dit onwankelbare fundament bouwde Descartes een structuur die bijeen werd gehouden door de mortel van wiskundig bewijs. Zo werd zijn puur subjectieve gevoel van zekerheid de hoeksteen van zijn wereldbeeld, een wereldbeeld waarin de rede oppermachtig heerste. Maar het valt op dat hij in zijn filosofie eigenlijk geen plaats inruimt voor de ander. Descartes’ wereld is geen wij-ruimte maar een ik-ruimte.
Hume over gezond verstand, feiten en waarden
Over David Hume (1711 - 1776) hebben we het in dit feuilleton al eerder gehad, net als over Descartes trouwens. De Schotse filosoof was een aanhanger van het empiricisme, een filosofische stroming die de nadruk legt op het belang van onbevooroordeeld waarnemen van de werkelijkheid. Hij was een groot voorstander van het bestuderen van menselijk gedrag van buitenaf, door meer te kijken naar hoe mensen zich in feite gedragen dan naar wat mensen zelf beweren over wat ze doen. Hij pleit voor het strikt gescheiden houden van feiten en waarden. Wat moet kan nooit volgen uit was is. In het Engels: You cannot derive an ought from an is.
Waar komen onze morele oordelen dan vandaan? Volgens Hume worden onze waarden ingegeven door onze emoties. En daaruit volgt dat het belangrijk is om goed gezelschap te kiezen. Verstandige vrienden kunnen ons helpen bij onze belangrijke beslissingen over hoe we willen leven, want we kunnen gebruik maken van het gezond verstand van mensen die we hoogachten.
Als je Hume leest voel je je in het gezelschap van iemand die zijn evenwicht heeft gevonden, een mens die weet wat er in de wereld te koop is en die de dwaasheid van de medemens met mildheid beschouwt. Hume komt uit zijn geschriften naar voren als iemand die zich niet gemakkelijk van de wijs laat brengen. Hij ziet in - of denkt in te zien - dat iedereen uiteindelijk van binnenuit wordt aangestuurd door zijn hartstochten, en dat die hartstochten alleen min of meer worden beteugeld door heldere of minder heldere filosofische reflectie.
Met zorgvuldig observeren, daarbij voorbijgaand aan alles wat er niet toe doet, kunnen we een helderder beeld krijgen van wie we zijn en van hoe ons klokje tikt. Volgens Hume is het mogelijk om onze medemensen op dezelfde manier te bestuderen als hoe Newton de bewegingen van de planeten had beschouwd. Uiteindelijk zal dit ons een juist beeld geven van hoe de menselijke geest werkt, en hoe alles dat de geest produceert in laatste instantie is opgebouwd uit de levendige impressies die de buitenwereld via onze zintuigen achterlaat in ons binnenste. Helderheid verwerven over wat zich afspeelt in ons binnenste is mogelijk. Er zijn zaken waar we van kunnen genieten: de vreugde van onderhoudend gezelschap, het genot van goede wijn, weloverwogen interactie met de buitenwereld. Een prettige man moet hij zeker geweest zijn, David Hume, misschien was hij zelfs een gelukkig mens. Maar wel een mens die er zorgvuldig over waakt om altijd op een paar passen ironische afstand te blijven van zijn eigen ware zelf.
Kierkegaard over hoe wij onszelf definiëren
Voor Søren Kierkegaard (1813 - 1855) ligt dit allemaal volkomen anders. De Deense filosoof (en dichter, en sociale stokebrand, en religieuze auteur) van wie ik hierboven het portret heb proberen te tekenen, was geobsedeerd door wat er woelde in zijn innerlijk. Waar Hume een derde persoon perspectief bepleitte staat hij erop om te kijken vanuit de eerste persoon. Mijn eerste kennismaking met Kierkegaard dateert van heel lang geleden: Kierkegaard was een held voor de paters waar ik les van had op mijn RK internaat, met zijn oproep tot authentiek Christen zijn. Het eerste-persoon-perspectief van Kierkegaard was tevens het startpunt voor Descartes, maar Descartes gebruikte het alleen als rotsvast fundament voor het derde-persoon-gebouw dat hij optrok met zijn rationalistische filosofie.
Zekerheid boeide Kierkegaard totaal niet. Zijn focus lag bij het menselijk handelen, meer in het bijzonder bij de omstandigheid - voor Kierkegaard was dit een diep doorvoelde ervaring - dat elk mens zichzelf definiëert door hoe hij handelt. Ook was Kierkegaard ervan doordrongen dat alle verhalen die we over onszelf vertellen er in laatste instantie naast zitten. Elke levenshouding is uiteindelijk niet meer dan een pose die nergens op is gebaseerd. We kunnen al die verhaaltjes net zo goed overboord gooien. Maar als we dat doen komen we weer terecht bij een ander verhaaltje, een nieuw sprookje dat een beetje licht werpt op weer een ander aspect van onszelf.
Iedereen in het Kopenhagen van rond 1845 kende Kierkegaard. Niet omdat ze zijn boeken lazen, want die werden door de auteur op eigen kosten uitgegeven en ze werden nauwelijks verkocht, maar omdat men smulde van de roddel over zijn verbroken verloving en genoot van de spotprenten waarin hij mikpunt was. Hij had het er ook wel naar gemaakt. Zelf kan ik het relaas van zijn breuk met Regine Olsen niet lezen zonder te huiveren. Een volkomen met zichzelf geobsedeerde man heeft een jonge vrouw die dat niet verdiende sociaal vernederd, en haar tot in het diepst van haar ziel gekwetst. Alles in dienst van een hoger doel. Haar uitleggen waarom hij dat hogere doel niet samen met haar kon dienen, dat lukte hem niet. Net na de breuk publiceert hij onder andere een “Dagboek van een Verleider”, waarin hij het esthetische genot van het manipuleren van aantrekkelijke jonge vrouwen beschrijft. Met authenticiteit kun je een ander behoorlijk pijn doen.
Na het verbreken van de band met Regine manifesteerde Kierkegaard zich meer en meer als eenzame zonderling, als maatschappelijk buitenstaander die in een razend tempo boeken publiceerde over wat het betekende om een authentiek mens en een authentiek Christen te zijn. Kierkegaard zag zichzelf als een Deense Socrates, een filosofische horzel die de goegemeente - met name de zelfgenoegzame Protestantse clerus - komt lastigvallen met indringende vragen. Christelijk geloof is niet iets voor ’s zondags in de kerk. Het is een gepassioneerd verbinding zoeken met Iets dat voor ons in principe onkenbaar is: de eeuwige, onsterfelijke, oneindige God. Onze verhouding tot God is een absurditeit, want wat God van ons verlangt is absolute overgave. Kierkegaard brengt zijn boodschap op zeer verwarrende manier, vaak onder pseudoniem, soms onder eigen naam, als “stichtelijke verhandeling”, maar dan zegt hij er meteen bij dat hij preekt zonder autoriteit.
Het zou handig zijn als we Kierkegaard konden afserveren als een bipolair gestoorde excentriekeling, maar dat lukt niet goed. Hij kan schrijven, en als je je eenmaal aan zijn geschriften overlevert ervaar je dat hij iets belangrijks te melden heeft. Daar hadden de paters volgens mij wel gelijk in. Hij stelt ons de vraag waar wij voor willen leven. Hoe is het om te leven voor ons eigen genot? Prototype is de romanticus. Kierkegaard voert hem op als de estheet A in Enten-Eller (“Of-of”), en als de auteur van het “Dagboek van een Verleider”. Hoe is het om je leven in dienst van anderen te stellen? Prototype is de moraalridder of de zielzorger, opgevoerd als ethicus B uit Enten-Eller. Hoe is het om te leven in dienst van het absolute? Dat is een absurd streven, want wij zijn maar eindige stervelingen. Het is een streven dat zich aan het gezonde verstand niets meer gelegen laat liggen. Toch ligt hier volgens Kierkegaard onze eigenlijke opdracht.
Filosofen van nu en toen over complotdenken
Heleen vroeg zich nog af of we ook zouden kunnen vermoeden hoe deze filosofen zich zouden hebben opgesteld tegenover het complotdenken. Dat is een goede vraag, want ik ben gisteren ontvriend door een filosofe die zich het afgelopen jaar meer en meer heeft gemanifesteerd als iemand die experts niet meer vertrouwt en die gelooft dat de corona maatregelen bedoeld zijn om Nederland om te vormen tot een totalitaire staat. Ze zegt dat ze voorstander is van open debat, maar ze omringt zich nu vooral met gelijkgestemden. Het voorbeeld laat volgens mij zien dat je verdiepen in filosofie niet voldoende is als vaccin tegen desinformatie. Maar zij kan maar niet begrijpen hoe iemand die filosofie heeft gestudeerd nog gelooft dat er zoiets bestaat als waarheid en werkelijkheid.
Als de ene filosoof een ferm standpunt inneemt over complotdenken - Cees Zweistra die in een interview in Trouw complotdenkers slechterikken noemt - staan andere filosofen al te trappelen om hem mores te leren. Wouter Kusters op FaceBook: “Wie gaat een weerwoord schrijven op dit heel slechte, misschien zelfs wel kwaadaardige stuk?” Nee, eerst het boek lezen vond Kusters niet nodig. Paul van Tongeren, een andere filosoof, had het boek wel gelezen en schreef op de voorflap een warme aanbeveling. Er zit kennelijk niets anders op dan Zweistra’s boek Waarheidszoekers zelf ter hand te nemen. Ik kom er nog op terug.
Descartes gebruikt in zekere zin het complotdenken als filosofische methode. Stel dat er een boosaardige god is die mij probeert te bedriegen? Die vraag stellen is het standpunt innemen van iemand die gelooft dat er een complot tegen hem wordt gesmeed. Maar uiteindelijk vindt hij vaste voet. Hoe dan ook, hij denkt wiskundig, dus hij zou een rol kunnen hebben gespeeld met een advies aan de regering om vooral niet in te zetten op groepsimmuniteit. Precies zoals de wiskundige Tim Gowers deed in het Verenigd Koninkrijk in 2020. Gowers rekende in een korte notitie voor dat bij een r-waarde van 2,5 de besmettingen pas uitdoven als er nog maar 1/2,5 = 40 procent van de bevolking vatbaar is voor besmetting. Maar dat betekent dat 60 procent van de bevolking dan eerst ziek moet worden. Dit was een berekening voor de toestand toen er nog geen vaccin beschikbaar was. Het is een vereenvoudigd model, maar wel met een duidelijke conclusie. Die conclusie zou alsnog onjuist kunnen zijn, voegde Gowers eraan toe, maar dat kan alleen als het hele model er falikant naast zit.
Hume zou ons denk ik aansporen om rustig naar de feiten te kijken. Dan worden sommige zaken vanzelf duidelijk. Bij voorbeeld dat het met de risico’s van de covid vaccins nogal meevalt. Want dat kun je zien aan het feit dat zo ongeveer de halve wereldbevolking is gevaccineerd terwijl er niet miljoenen in het ziekenhuis liggen door de bijwerkingen. En Hume zou zeker korte metten maken met de dwaallichten en hij zou maar matig geïnteresseerd zijn in de zieleroerselen van de onzinverspreiders. Meer Cees Zweistra dan Jarom Harambam. Socioloog Harambam, die is gepromoveerd op complotdenken, riep in een interview in De Volkskrant op om complotdenkers vooral serieus te nemen, omdat hij bang is dat ze anders alleen maar verder radikaliseren. Maar Hume zou ons waarschijnlijk juist aanraden om in deze verwarrende tijden onze vrienden en onze gesprekspartners zorgvuldig te kiezen. Verstandige vrienden kunnen ons immers helpen om zelf niet de weg kwijt te raken. En complotdenken zou weleens besmettelijk kunnen zijn. Afstemmen op wappie-kanalen is niet zonder gevaar.
Kierkegaard zou - geheel anders dan Hume - ongetwijfeld buitengewone interesse aan de dag hebben gelegd naar de leefwereld van de complotdenkers. Hij zou zeker ook proberen de complotdenker in zichzelf te doorgronden. Hij zou ons aansporen om vooral naar alle stemmen te blijven luisteren. Jarom Harambam in het kwadraat. Ik kan me hem zo voorstellen als schrijver van een dialoog tussen een radikale complotdenker A en een naieve antagonist B die denkt dat je met redelijkheid en logica alles kunt oplossen, maar dan met zoveel rookgordijnen dat de lezer er niet achter komt wat de auteur er zelf van vindt. En Kierkegaard als blogger? Iemand die hele nachten doorschrijft, een soort doorgedraaide versie van Rutger van Eijken of Wouter Kusters? Hmm. Op FaceBook zou ik hem denk ik af en toe snoozen.