Twijfelen aan de Werkelijkheid (34)
Verlangen, doodgekneld,
een kind vermoord in een put,
riep, eensklaps wakker geschud,
om speelgoed en speelgenoot.
Want wat dood is is dood,
maar wat vermoord is leeft voort,
leeft voortaan minder gestoord
dan wat onbestorven leeft.
De daad die men naliet heeft
meer kwaad dan de daad gedaan.
Om gestorven dood te gaan
is genade, maar wee hem die
als in dubbele agonie
levens- en stervenspijn
tegelijk voelt: hij moet het ravijn
des doods over zonder brug.Martinus Nijhoff, uit Het Uur U, 1942
Wat mogen we nog hopen?
Geloof, hoop en liefde, dat werden in de RK traditie waarin ik ben opgegroeid de Goddelijke deugden genoemd. Het waren de eerste drie van zeven; de vier andere waren voorzichtigheid, rechtvaardigheid, standvastigheid en matigheid. Die heetten de kardinale deugden; ze hadden betrekking op onze omgang met onszelf en met onze medemens. De goddelijke deugden regelden onze omgang met God.
Tegenover de zeven deugden stonden de zeven hoofdzonden. Ik som ze nog maar even op: hoogmoed, afgunst, toorn, luiheid, gierigheid, gulzigheid en onkuisheid. Je moet met die ondeugden een beetje uitkijken. Hoogmoed is beslist geen mooie eigenschap, maar zelfvertrouwen gebaseerd op inzicht in wat je waard bent juist weer wel. Je om het minste of geringste overgeven aan toorn is niet aan te bevelen, maar er zijn situaties waar het uiten van terechte boosheid op zijn plaats is. Luiheid is niet goed, maar teveel ijver zeker ook niet. Gierigheid is geen fraai trekje, maar een zekere voorzichtigheid met geld uitgeven kan geen kwaad. Gulzigheid - altijd en alleen maar lekker willen eten en zuipen - staat inderdaad niet fraai, maar er is niets mis met kunnen genieten van spijs en drank. En dan onkuisheid, breek me de bek niet open. Geobsedeerd zijn door sex maakt een mens niet aantrekkelijk, maar je sexuele verlangens ontkennen of onderdrukken zeker ook niet. Il faut pas trop brider la pauvre bête. (“Je moet het arme beest niet al te strak aan de teugel houden.”)
Gauw terug naar de deugden. Om met het beste te beginnen: mijn geloof in de liefde is nog geheel en al intact. De kneep met de liefde zit hem erin dat je moet beginnen met liefde geven. Als je dat doet gebeuren er wonderen. Ik spreek uit ervaring en ik kan iedereen deze aanpak van harte aanbevelen.
Helaas moet ik bekennen dat de deugd van het geloof al vroeg ben kwijtgeraakt, toen ik erachter kwam dat daar in de RK kerk het groepsdenken mee werd bedoeld. Door in het openbaar te verklaren dat je in een aantal absurde dingen gelooft - de opstanding van de mensheid uit de dood aan het einde der tijden, bij voorbeeld - bevestig je je lidmaatschap van de groep.
En de laatste tijd worstel ik met de deugd van de hoop. Vroeger hoopten de godvrezenden op een beter leven hiernamaals. Ik ben met betrekking tot de situatie na mijn dood een agnost. Dan ga ik terug naar waar ik was voor ik werd geboren, vermoed ik, maar dat klinkt vreemd want wie is dan die `ik’? Er valt volgens mij weinig zinnigs over te zeggen. In elk geval ben ik de hoop op het hiernamaals samen met mijn RK geloof kwijtgeraakt. Tot voor kort hoopten velen op steeds grotere materiële voorspoed. Zelf heb ik die hoop in mijn studietijd zien vervliegen, na het lezen van Grenzen aan de groei, het rapport van de Club van Rome. Wat mogen wij nog hopen, in deze tijd van populisme, pandemie, klimaatsontwrichting en ecologische crisis? Zelfs hoop op het voortbestaan van de mensheid zou weleens ijdele hoop kunnen zijn, zo beroerd staan we er intussen voor. Hoe moeten we dan nu verder?
Twee soorten hoop
Wat misschien helpt is het onderscheid dat Joanna Macy en Chris Johnstone maken - in hun boek Active Hope uit 2012 - tussen twee soorten hoop. Het eerste soort hoop is redelijk vertrouwen op een goede afloop. Veel mensen laten hun handelen sturen door dit soort hoop. Ze komen pas in actie wanneer ze denken dat ze een goede kans hebben op succes, en ze gaan bij de pakken neerzitten wanneer dat niet zo is. Maar er is ook hoop in een andere betekenis: handelen met een doel voor ogen, ongeacht hoe bereikbaar of onbereikbaar dat doel lijkt. Dit is het soort hoop waarmee je een boom plant, waarmee je je aikido training blijft volhouden ook als je ouder wordt, waarmee mijn moeder benieuwd bleef naar hoe het met de jonge merels in haar tuin ging, ook toen ze heel ziek was.
Active Hope is a practice. Like tai chi or gardening, it is something we do rather than have. It is a process we can apply to any situation, and it involves three key steps. First, we take a clear view of reality; second, we identify what we hope for in terms of the direction we’d like things to move in or the values we’d like to see expressed; and third, we take steps to move ourselves or our situation in that direction.
Since Active Hope doesn’t require our optimism, we can apply it even in areas where we feel hopeless. The guiding impetus is intention; we choose what we aim to bring about, act for, or express. Rather than weighing our chances and proceeding only when we feel hopeful, we focus on our intention and let it be our guide.
Aktieve Hoop is een bezigheid. Het is, net als tai chi of tuinieren, eerder iets dat we doen dan iets dat we hebben. Het is een proces dat we kunnen toepassen op elke situatie, en het bestaat uit drie stappen. Ten eerste moeten we een heldere kijk op de werkelijkheid zien te krijgen, ten tweede stellen we vast waarop we hopen in de zin van de richting waarin we de dingen zouden willen zien bewegen of de waarden die we uitgedrukt zouden willen zien, en ten derde zijn er de stappen die we zetten om onszelf of onze situatie in die richting te bewegen.
Omdat Aktieve Hoop niet afhangt van ons optimisme kunnen we het zelfs toepassen op terreinen war we ons hopeloos voelen. Het leidend principe is intentie; we kiezen wat we willen verwezenlijken, waar we ons voor willen inzetten, wat we willen uitdrukken. In plaats van afwegen wat onze kans is op succes en alleen in beweging komen wanneer we hoopvol zijn richten we ons op onze intentie en laten we ons daardoor leiden.
Joanna Macy and Chris Johnstone, Active Hope, Introduction
Stilstaan bij wat er is
Of het mogelijk is om te leven zonder hoop, die vraag moet je eigenlijk stellen aan mensen die te horen hebben gekregen dat ze ongeneeslijk ziek zijn. En wonderlijk genoeg blijkt dan dat het mogelijk is om met de diagnose “ongeneeslijk ziek” een goed leven te leiden. Het recept is het besluit om niet “vooruit te lijden”. Niet vooruit lijden betekent: genieten van wat er nu is, en niet teveel stilstaan bij hoe het over een maand of een half jaar zou kunnen zijn. Iemand die mij zeer dierbaar is legde mij dit uit.
Volgens velen zijn we onderweg naar een wereldwijde crash van onze beschaving. Als ik heel eerlijk ben geloof ik dat zelf ook. Net na het verschijnen van het Rapport van de Club van Rome, in 1972, was er nog tijd voor een zachte landing. Als we toen het adagium van E.F. Schumacher, Small is Beautiful (Nederlandse titel: Hou het klein) waren gaan volgen en waren gaan inzetten op kleinschaligheid, circulaire economie en intermediaire technologie, dan had dat misschien nog gekund. Schumacher pleitte ervoor om over te gaan op kleinschalige, arbeidsintensieve en kapitaalarme productie van voedsel en goederen. Hij noemde dat `technologie op menselijke maat.’ Maar die kant zijn we niet opgegaan. In plaats daarvan hebben we met zijn allen het neo-liberalisme omarmd en zijn we precies de andere kant op gaan hollen, verleid door mooie praatjes over schaalvergroting, groei en globalisering. En de paar mensen die daar niet in geloofden hebben de trend niet kunnen tegenhouden.
Helaas, de ongebreidelde groei heeft ons op de rand van de afgrond gebracht. Het was de foute richting. Het ongelimiteerd verstoken van fossiele brandstof - de motor achter de groei - heeft het klimaat grondig verstoord. De klimaatrapporten van het IPCC worden steeds schriller van toon. De Guardian publiceert onder het hoofdje klimaat crisis vrijwel elke dag verontrustend klimaatnieuws. De planeet zal het wel overleven - she is a tough lady - maar voor ons aardbewoners ziet het er niet goed uit. Wat betekent “niet vooruit lijden” in deze context? Voor mij betekent het: stilstaan bij wat er is om dankbaar voor te zijn, ondanks de ellende die we nu collectief aan het doormaken zijn. De ellende die covid-19 veroorzaakt en de ellende van de zich voltrekkende klimaatramp, dat hoeft allemaal niet te worden ontkend. Ook het feit dat velen de situatie waar we nu in zitten niet onder ogen willen zien hoeft niet te worden ontkend.
Tragisch optimisme
Ik ben een aanhanger van het tragisch optimisme, om een begrip te gebruiken dat ons door Holocaust overlevende Victor Frankl is aangereikt. Frankl vraagt zich, in het nawoord van zijn beroemde boek Man’s Search for Meaning, af hoe het leven betekenis kan blijven hebben ondanks de tragiek van ons bestaan. Dit veronderstelt ons vermogen om uit de negatieve aspecten van ons leven iets positiefs en constructiefs te creëren. Frankl spreekt van tragisch optimisme, dat wil zeggen optimisme in het besef van tragiek: (1) ons vermogen om ons lijden te transformeren met menselijke daadkracht, om te triomferen over onze tragedie, (2) ons vermogen om ons schuldbesef te gebruiken als een aansporing om onszelf te beteren, en (3) ons vermogen om uit de vergankelijkheid van het leven een stimulans te halen voor verantwoordelijk handelen.
Volgens Frankl kan geluk najagen alleen ellende opleveren. Wat we hoogstens kunnen doen is inzien dat we, ondanks alles, misschien toch redenen hebben om gelukkig te zijn.
As we see, a human being is not one in pursuit of happiness but rather in search of a reason to become happy, last but not least, through actualizing the potential meaning inherent and dormant in a given situation.
Zoals we zien is een mens niet een wezen dat het geluk najaagt maar juist een wezen dat op zoek is naar een reden om gelukkig te zijn, niet in de laatste plaats door het actualiseren van de mogelijke betekenis die inherent verborgen ligt in een gegeven situatie.
Victor Frankl, nawoord bij Man’s Search for Meaning.
Frankl beweert niet dat lijden onontbeerlijk is voor het vinden van betekenis. Integendeel. Wat hij zegt is dat betekenis kan worden gevonden ondanks ons lijden. We hoeven het lijden dus zeker niet op te zoeken. Maar als het lijden onvermijdelijk is, dan is dat niet het einde maar kan het juist de weg wijzen naar een nieuw begin.
‘Alle mensen zijn sterfelijk’, geloven we dat echt?
Wat onze cultuur tekent is het wegstoppen en ontkennen van vergankelijkheid en dood. We beamen ‘Alle mensen zijn sterfelijk’, maar we vermijden het om die uitspraak ook op onszelf te betrekken. We gaan allemaal onvermijdelijk dood, maar we willen geen van allen weten dat we doodgaan. De cultureel anthropoloog Ernest Becker beschrijft dit treffend in zijn beroemde boek The Denial of Death (De ontkenning van de dood) uit 1974. Volgens Becker is onze beschaving niets meer of minder dan een uitgebreid verdedigingsmechanisme dat bedoeld is om ons besef van sterfelijkheid aan ons eigen zicht te onttrekken. Als motto van zijn boek gebruikt Becker (een deel van) het Latijnse citaat uit het Traktaat van Spinoza:
… niet belachelijk maken, niet bejammeren, niet verachten, maar begrijpen.
Ook onze soort kan uitsterven
De illusie van onsterfelijkheid is niet alleen een individuele zinsbegoocheling. Het is ook een collectief waandenkbeeld. Alle grote culturen in het verleden hebben na hun opkomst en bloei een periode van neergang gekend en zijn tenslotte ten onder gegaan. De situatie nu is een beetje anders, want zelfs het rijk van Alexander de Grote omspande niet de hele aarde, terwijl ons geglobaliseerde industriële kapitalisme dat wel doet. Toch kunnen de meeste mensen zich niet voorstellen dat het ooit gedaan zal zijn met de hoog-industriële samenleving.
Uiteraard trekt de werkelijkheid zich niets aan van wat wij ons kunnen voorstellen of niet kunnen voorstellen. De dagen van onze industriële door fossiele energie aangedreven beschaving lijken me geteld. Dit gaat aflopen, hoe dan ook, ofwel met een sisser of met een klap. Ik blijf hopen dat het met een sisser zal gaan. Dit is actieve hoop in de zin van Joanna Macy.
Mensen staan niet boven de natuur. Diersoorten kunnen uitsterven. Talloze soorten hebben in de loop van de evolutie het veld moeten ruimen. Als dat kan gebeuren met andere diersoorten is er geen reden om te denken dat dat met de soort mens niet zou kunnen. Wie in waarheid wil leven moet bereid zijn dit onder ogen te zien.
We moeten de dood onder ogen leren zien, hoe moeilijk dat ook is, zo houdt psychiater Irvin Shalom ons voor in zijn boek Tegen de zon inkijken - Doodsangst en hoe die te overwinnen:
[..] hoe minder we erin slagen ons leven ten volle te aanvaarden, hoe groter onze doodsangst zal zijn; hoe minder we erin slagen ons leven ten volle te ervaren, hoe meer we de dood zullen vrezen.
De Nederlandse dichter Martinus Nijhoff zei het anders, maar hij bedoelde denk ik hetzelfde.
Victor Frankl, Man’s Search for Meaning, 1946. Nawoord uit 1949.
Will Franks, Denial and its Consequences. Medium, 2019.
Will Franks, Through the Apocalypse, Into the Light, Medium, augustus 2021.
Irving Yalom, Tegen de zon in kijken, Uitgeverij Balans, 2008. (Oorspronkelijke titel Staring at the Sun)
Ernest Becker, The Denial of Death, 1974.
George Monbiot, Death Denial. Uit The Guardian van 2 november 2009.
Stephen Jenkinson, Die Wise - A Manifesto for Sanity and Soul, 2015
Leo Tolstoj, De Dood van Ivan Iljitsj, De Kleine Russische Bibliotheek (nieuwe vertaling uit 2020).
Joanna Macy and Chris Johnstone, Active Hope - How to Face the Mess We’re in without Going Crazy, 2012.