Soms Komt Een Woeste God
Soms komt een woeste god aan tafel.
Hij is een lomperik en weet niet om te gaan
met aardewerk, vork, mosterd en met zilver.
Zijn stem maakt zurig water van de wijn.
Wanneer de woeste god aan je deur verschijnt
zit het erin dat je hem vreest.
Hij herinnert je aan iets donkers
dat je misschien ooit hebt gedroomd,
of aan het geheim dat niet bekend mag worden.
Hij belt niet eerst aan;
nee, hij schraapt met zijn vingers,
laat bloed achter op het lakwerk,
maar er groeien sleutelbloemen
in cirkels rond zijn voeten.
Hem binnenlaten wil je niet.
Je hebt het heel erg druk.
Het is laat, of vroeg, en bovendien…
hem recht aankijken is riskant want
hij maakt dat je wilt gaan huilen.
Je hond slaat aan;
de woeste god glimlacht.
Hij reikt met zijn hand en
de hond likt aan zijn wonden
en gaat hem voor naar binnen.
De woeste god staat in je keuken.
Klimop rukt op over de voorraadkast;
maretak groeit in de lampekappen
en winterkoningen zijn in de tuit van je ketel
begonnen aan een oud lied.
`Veel heb ik niet,’ zeg je dan
en je geeft hem je slechtste eten.
Hij zit aan tafel en hij bloedt.
Hij hoest vossen op.
Er staan otters in zijn ogen.
Wanneer je vrouw naar beneden roept,
sluit je de deur en
zeg je tegen haar dat alles goed is.
Je wilt liever niet dat ze
die vreemde gast aan jouw tafel ziet.
De woeste god vraagt om whiskey
en je schenkt een glaasje voor hem in,
en dan een glaasje voor jezelf.
Drie slangen zijn aan een nest begonnen
in je strottenhoofd. Je kucht.
O, grenzenloze ruimte.
O, eeuwig geheim.
O, eindeloze cycli van dood en geboorte.
O, mirakel van het leven.
O, wonderbaarlijke dans van al dat is.
Je kucht weer,
je spuwt de slangen uit en
doet water bij de whiskey,
je vraagt je af hoe je zo oud kon worden
en waar je hartstocht is gebleven.
De woeste god reikt in een tas
gemaakt van mollen en nachtegalen-huid.
Hij haalt een fluit tevoorschijn met twee rieten,
trekt een wenkbrauw op
en alle vogels beginnen met hun zang.
De vos springt naar je ogen.
Otters schieten uit het duister.
De slangen glijden door je lijf.
Je hond jankt en boven begint je vrouw
tegelijk te juichen en te wenen.
De woeste god danst met je hond.
Jij danst met de mussen.
Een wit hert schuift een krukje bij
en galmt hymnen naar betoveringen.
Een pelikaan hupt van stoel naar stoel.
In de verte komen strijders uit hun tomben.
Oeroud goud groeit als gras op de velden.
Iedereen droomt de woorden bij vergeten liederen.
In de heuvels klinkt de echo en de grijze stenen
rinkelen van gelach, van waanzin en van pijn.
En middenin de dans
komt het huis los van de grond.
Wolken klimmen door de vensters;
bliksem beukt met de vuist op tafel
en de maan leunt naar binnen.
De woeste god wijst naar jouw kant.
Je bent heftig aan het bloeden.
Al heel erg lang heb je zo gebloed,
misschien al sinds je geboren bent.
Er zit een beer in de wond.
‘Waarom heb je me dood laten gaan?’
vraagt de woeste god en je zegt:
‘Ik was bezig met overleven.
Alle winkels waren dicht;
ik wist niet hoe het moest. Het spijt me.’
Luister naar ze:
De vos in je nek en
de slangen in je armen en
de winterkoning en de mus en het hert…
de grote beesten die geen namen hebben
in je lever en je nieren en je hart…
Er is een symfonie van janken.
Een kakofonie van protest.
De woeste god knikt met zijn hoofd en
jij ontwaakt op de vloer met een mes,
een fles en een plukje van zwart bont.
Je hond ligt te slapen op tafel.
Je vrouw verroert zich, boven, ver.
Je wangen zijn nat van de tranen;
Je mond doet pijn van lachen of geschreeuw.
Een zwarte beer zit bij het vuur.
Soms komt een woeste god aan tafel.
Hij is een lomperik en weet niet om te gaan
met aardewerk, vork, mosterd en met zilver.
Zijn stem maakt zurig water van de wijn
en wekt de doden weer tot leven.
Tom Hirons, Sometimes a wild god, mijn vertaling