Twijfelen aan de Werkelijkheid (1)
Govinda zei: ‘Wat jij een ding noemt, is dat iets echts en intrinsieks? Is het niet gewoon een illusie van Maya, een beeld of verschijnsel? Jouw stenen en bomen, bestaan die werkelijk?’
‘Daar maak ik me niet echt druk om,’ zei Siddhartha. ‘Als het illusies zijn dan ben ik zelf ook een illusie, en dan zijn ze van dezelfde aard als ikzelf. En daarom kan ik van ze houden…’
Herman Hesse, Siddharta (geciteerd in een tekst van Jeff Foster)
De werkelijkheid is alles dat er is.
Wat werkelijkheid is valt lastig te definiëren, maar we kunnen er wel naar wijzen. Wijs met je vinger maar alle kanten op. Waar je ook naar wijst, je wijst steeds naar de werkelijkheid. Richt je vinger op je eigen lijf, en je wijst naar de werkelijkheid. Richt je vinger naar jezelf, door recht naar je ogen te wijzen zonder te knipperen, en ja, ook jij bent onderdeel van de werkelijkheid. De werkelijkheid, je kunt er niet omheen, je kunt er nooit niet naar wijzen. De werkelijkheid is trouwens niet alleen wat nu is maar ook wat ooit geweest is. Maar een definitie geven lukt niet goed.
Nu ja, Wikipedia doet een poging, maar veel helpen doet dat niet:
Reality is the totality of all things, structures (actual and conceptual), events (past and present) and phenomena, whether observable or not.
Werkelijkheid is het totaal van alle dingen, structuren (feitelijk en conceptueel), gebeurtenissen (voorbij en tegenwoordig) en fenomenen, al of niet waarneembaar.
René Descartes (1596 - 1650) meende dat we kennis over de werkelijkheid kunnen verwerven door uit te gaan van concepten die we helder en duidelijk inzien, op de manier waarop wiskundigen zich baseren op heldere axioma’s die zonneklaar zijn. Hij had recht van spreken, want hij was zelf een uitnemend wiskundige. In de appendix van zijn beroemde Verhandeling over de methode schetst hij in een paar bladzijden het kernidee van zijn analytische meetkunde: je kunt algebra gebruiken om meetkunde te doen. Algebraische vergelijkingen corresponderen met cirkels, lijnen, ellipsen, parabolen en snijpunten. Hiermee sloeg hij de brug tussen twee hoofdgebieden in de wiskunde van zijn tijd. De wiskundige analyse was geboren.
De filosoof Immanuel Kant (1724 - 1804) constateerde een moeilijkheid. Wij zijn beperkte wezens, en met name ons kenvermogen is beperkt. Hoe weten we nu dat wat wij zien en ervaren echt is wat er is? Hoe weten we dat onze axioma’s iets zeggen over de werkelijkheid? Antwoord: dat weten wij niet; we kunnen er donder op zeggen dat alles wat we zien en ervaren gekleurd is door een menselijk brilletje dat we niet af kunnen zetten. Kant maakte daarom een onderscheid tussen de noumena (de dingen zoals ze echt zijn) en de phenomena (de dingen zoals wij ze kunnen ervaren). Kant meende bovendien dat de axioma’s waar wiskundigen zich op baseren - bij voorbeeld die van de Euclidische meetkunde - in feite niets zeggen over de werkelijkheid maar alleen iets over de structuur van ons kenvermogen.
De werkelijkheid als filosofisch probleem
Later bleek dat we soms brilletjes kunnen wisselen. We blijken bij voorbeeld helemaal niet vast te zitten aan de axioma’s van Euclides. Je kunt in plaats van Euclidische ook hyperbolische meetkunde doen, of elliptische meetkunde. We mogen onze axioma’s zelf kiezen, en dan maar kijken wat ervan komt als we de gevolgen van die zelfgekozen uitgangspunten onderzoeken. Maar zonder brilletje kijken gaat nog steeds niet. Veel wiskundigen houden het er daarom maar op dat ze in feite patronen onderzoeken, of modellen. Een model is wat beschreven wordt door een consistent stel axioma’s. Consistent wil zeggen dat de axioma’s elkaar niet tegenspreken. Of die patronen of die modellen nog overeenkomen met “de werkelijkheid” is dan vers twee.
Bespiegelingen over wat werkelijk is en wat niet vallen in de filosofie onder ontologie of zijnsleer. Bespiegelingen over wat we kunnen weten over wat werkelijk is vallen onder epistemologie of kennisleer. Op het raakvlak tussen die twee gebieden stapelen de moeilijkheden zich op. Er zijn filosofen die met Ludwig Wittgenstein (1889 – 1951) menen dat ieder gesprek komt met zijn eigen regels en dus ook zijn eigen intersubjectieve werkelijkheid creëert.
De wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861 - 1947) meent dat de werkelijkheid niet uit dingen bestaat maar uit processen of ‘gelegenheden tot ervaring’ (occasions of experience). De stoel waar ik op zit is voor Whitehead geen concreet ding maar een oneindig aantal kansen voor mij om te zitten. Het mooie van deze manier van denken is dat het rood van de zonsondergang nu net zo werkelijk is als de fotonenstroom van zonlicht die mijn oog raakt en waartoe de natuurkunde mijn avond-ervaring aan het strand probeert te reduceren. Je voelt dat Whitehead onze ervaringen van schoonheid en pracht in ere probeert te herstellen. Je voelt ook dat hij het een en ander van Kant heeft geleerd.
Het lijkt of in de loop van de geschiedenis van de filosofie de werkelijkheid steeds verder van ons is afgedreven. Gewone mensen die geen probleem hebben met het onderscheid tussen wat werkelijk is en wat niet worden in de hedendaagse filosofie daarom wel “naieve realisten” genoemd.
Model en abstractie
Een model kun je zien als een mogelijke werkelijkheid, of misschien een aspect van een mogelijke werkelijkheid.
Modellen spelen in de wetenschap, met name in de natuurwetenschappen, een grote rol. De klassieke mechanica doet aannamen over hoe lichamen op elkaar inwerken onder invloed van de zwaartekracht. Dit model is een abstractie, want de werkelijkheid bestaat niet alleen uit dode materie. Maar het geeft wel een goede beschrijving van een relevant aspect van de werkelijkheid. Klimaatmodellen doen aannamen over hoeveel zonlicht onze planeet absorbeert en hoeveel infrarood licht de planeet weer uitstraalt. Met behulp van dergelijke aannamen proberen ze klimaatverandering te beschrijven. En dat levert een goede beschrijving op van een relevant aspect van de werkelijkheid.
Elk model is een abstractie, en de kunst van het modelleren is om de juiste aannamen te vinden om correct te kunnen voorspellen. Er is een grote mate van consensus dat de klimaatmodellen die we nu hebben correct beschrijven dat we in een enorme klimaatverandering zitten. Er is ook een grote mate van consensus onder klimaatwetenschappers dat die verandering door mensen is veroorzaakt.
Scepticisme
Scepticisme is de opvatting dat betrouwbare kennis onmogelijk is. Bij voorbeeld, de paradoxen van Zeno (ongeveer 490 - ongeveer 430 v. Chr.) waren argumenten voor sceptici. Beroemd is de paradox van Achilles en de schildpad. Achilles loopt veel harder dan de schildpad, maar toch kan hij de schildpad niet inhalen. Het kost tijd om op de plek te komen waar de schildpad nu is. In die tijd is de schildpad weer een stukje verder. Het kost tijd om op de plek te komen waar de schildpad dan is. En in die tijd .. enzovoort, tot in het oneindige. Toch zien we met eigen ogen dat Achilles de schildpad inhaalt. Dus hoe zit dit? De wiskundige oplossing voor deze moeilijkheid is het begrip limiet. De som van een oneindig aantal stappen kan toch eindig zijn. Als je de reeks (oneindige som) 1 + 1/2 + 1/4 + 1/8 + 1/16 + … uitrekent is de uitkomst niet oneindig maar gewoon 2. Maar die wiskunde was in de tijd van Zeno nog niet ontwikkeld.
Dat was lang geleden, maar vandaag hebben we ook TED talks van sceptici. Kijk bij voorbeeld naar de video’s van Anil Seth of Donald Hoffman of Isaac Lidsky, met titels als “Hoe je brein je bewuste werkelijkheid voor je hallucineert”, of “Zien we de werkelijkheid zoals zij is?” Het argument van Donald Hoffman is interessant. Hij beroept zich op Darwin en de evolutie. Onze zintuigen hebben zich in een proces van miljoenen jaren ontwikkeld, met als enige doel: zorgen dat we overleven. En dat betekent dat onze zintuigen zijn gericht op overleven en niet op waarnemen wat er echt is.
Ja, het zou natuurlijk kunnen dat we met zijn allen gevangen zitten in de Matrix. Maar dan is het citaat van Herman Hesse bovenaan dit stuk van toepassing: als alles een illusie is ben ik zelf ook onderdeel van die illusie. En jullie allemaal ook. En dan zullen we met zijn allen een weg moeten zien te vinden in deze gezamenlijke illusie.
Het wordt anders wanneer we gaan geloven dat sommigen gevangen zijn in illusie terwijl anderen (de verlichten, degenen die de goede kleur pil hebben geslikt) de werkelijkheid kunnen zien zoals zij is. Dat is een gevaarlijke gedachte, want het onderscheid tussen blauw-slikkers en rood-slikkers ontslaat ons van de plicht om met andere-kleur-slikkers in gesprek te blijven. In The Matrix is rood trouwens de goede kleur, maar dat kun je alleen zien als je zelf ook een pil van die kleur hebt geslikt.
En dan zijn er natuurlijk de post-modernisten, die totaal niet lijken te geloven in een werkelijkheid die we met elkaar kunnen delen. Ze zien overal machtsstructuren die ons perspectief bepalen en waar we niet omheen kunnen. Post-modernisten geloven in narratieven, sprookjes, verhaaltjes. Wie de macht heeft is in staat zijn narratief door te drukken. Daar hebben ze absoluut een punt. Maar je kunt het ook overdrijven: alle narratieven zijn even waar, het zijn immers allemaal sprookjes. “De vraag,” zei Humpty Dumpy, “is wie van ons er de baas is. Dat is alles.” Zucht.
En toch: er zijn dingen die we zeker kunnen weten
Natuurlijk zijn er tal van zaken waarvan we wellicht nooit zeker zullen weten hoe het zit. Natuurlijk worden we omringd door praatjesmakers die hun perspectief op de dingen aan ons proberen op te dringen. Maar het is aan de andere kant ook weer niet zo dat we niets zeker kunnen weten over de werkelijkheid. Ik weet bij voorbeeld heel zeker dat ik nu achter mijn computer deze tekst zit te produceren.